Zoek je een lijst met betekenissen van NLP-termen? Hier vind je een overzicht met veelgebruikte Nederlandstalige en Engelstalige NLP-termen, begrippen en jargon. Lees verder…

De lijst met NLP-jargon

Accessing Cues – Gedragingen die gecorreleerd zijn met het gebruik van een bepaald representatiesysteem; bijv. oogbewegingen, stemgeluiden, houdingen, ademhaling, enz.

Analoog – Alle aspecten van de communicatie die geen woorden zijn: stemtoon, tempo, lichaam, enz.

Analoge verandering – Een verandering die varieert met een spectrum; bijv. een volumeregelaar,
dimmer voor verlichting of een verschuiving in de lichaamshouding (in tegenstelling tot “digitale verandering”).

Analoge markering – Benadrukken van een deel van een zin met behulp van niet-verbale middelen; bijv. een luidere toon, een handgebaar, enz.

Anker – Een stimulus, oftewel trigger die een reactie uitlokt, vergelijkbaar met de stimulus-reactie van
klassieke conditionering.

Auditief – Het gevoel van horen (zie “Representatiesystemen“).

Backtrack – Een gesproken of geschreven exacte herhaling van informatie, meestal gebruikt om rapport op te bouwen.

Betekenis-herkadering – Het toekennen van een nieuwe betekenis aan een gedrag / reactie zonder de context te veranderen, meestal door de aandacht te richten op weggelaten aspecten.

Bevestigingsvragen – Vaak negatief geformuleerde vragen die aan het einde van een zin zijn toegevoegd. Bijv. “Nietwaar?” “Kun je dat niet?” “Ben je dat niet?” enz.

Break State – Een patroononderbreking met de intentie om de gemoedstoestand van een persoon drastisch te veranderen. Gewoonlijk gebruikt om iemand uit een onaangename gemoedstoestand te halen.

Citaten-techniek – Een methode die wordt gebruikt om een boodschap uit te drukken alsof iemand anders het heeft gezegd; bijvoorbeeld “En toen zei Fred tegen me: “Lees verder!” Zinvolle methode om ingesloten opdrachten te geven.

Chunk Size – De grootte van het object, de situatie of ervaring. Dit kan worden gewijzigd door te chunken richting een meer algemene categorie, een meer specifieke categorie, of dezelfde categorie maar dan met een andere invulling. Bijvoorbeeld: als je begint met “auto”, zou je kunnen downchunken naar een Ford, upchunken naar “vervoermiddel”, en zijwaarts chunken naar “vliegtuig of trein”.

Congruent – Wanneer alle interne strategieën, gedachten, gedragingen, gevoelens en delen van een persoon in overeenstemming zijn en coherent samenwerken.

Contrastanalyse – De verschillen tussen twee voorstellingen bepalen, in het bijzonder wordt dit bij NLP gebruikt voor submodaliteiten.

Context – De omgeving waarbinnen een communicatie of reactie plaatsvindt. De context is een van de signalen die specifieke reacties oproepen.

Context Reframing – Een “probleem”-reactie of gedrag in een andere context plaatsen zodat het een nieuwe en andere – meestal meer positieve – betekenis geeft.

Criteria – Beoordelingsnormen; kwaliteiten die kunnen worden toegepast op een breed scala van
specifieke gedragingen of gebeurtenissen. Zie ook: waarden. Voorbeelden: leuk, spannend, voordelig, interessant, kwalitatief hoogstaand, gedurfd, praktisch, nieuw, enz.

Cross-over Spiegelen – Het matchen van een persoon, maar dan met een ander soort gedrag; bijv.
ademhaling met handbeweging spiegelen.

Delen – Een metaforische term voor verschillende aspecten van iemands ervaring. Delen kunnen weer opgesplitst worden in gedrag en de positieve intentie van dat gedrag, oftewel het gewenste resultaat.

Digitaal wijzigen – Een wijziging die alles-of-niets, aan of uit gaat, zonder gradaties in de stappen, of
posities tussen de uitersten; zo is kan bijvoorbeeld een lichtschakelaar aan of uit. (Tegenovergesteld: analoog wijzigen).

Driver – De meest cruciale submodaliteit (of stap van een andere techniek) in een bepaalde context; het veranderen van de driver verandert veel andere submodaliteiten.

Ecologie – Rekening houdend met de effecten van een verandering op het grotere systeem in plaats van op één enkel systeem, geïsoleerd gedrag, deel, of persoon.

Eye Accessing Cues – Bewegingen van de ogen van een persoon die de representatie van een persoon aanduiden. Je kunt zien welk representatiesysteem wordt gebruikt.

Een anker afvuren – Het herhalen van het gedrag – aanraking, gebaar, stemgeluid, etc. – dat
een bepaalde reactie teweegbrengt.

Eerste Positie (“Zelf”) – De wereld ervaren vanuit je eigen perspectief; geassocieerd in jezelf en je lichaam.

Flexibiliteit – Het hebben van meer dan één gedragskeuze in een situatie.

Future-pace – In een representatie (visualisatie) iets repeteren in alle representatiesystemen, zodat een specifiek gedrag of een set van gedragingen wordt gekoppeld en geordend in reactie op de juiste signalen, zodat het natuurlijk en automatisch zal gebeuren in toekomstige situaties.

Geassocieerd – Zo volledig en volledig mogelijk in een ervaring of een herinnering zijn (met
alle zintuigen); uitkijken vanuit de eigen ogen, luisteren vanuit de eigen oren en voelen.

Gedissocieerd – Een gebeurtenis of herinnering beleven vanuit een ander perspectief dan uit je eigen ogen (bijvoorbeeld buiten je lichaam).

Gedragsflexibiliteit – De mogelijkheid om in je gedrag te variëren om zo een gewenste
reactie van een andere persoon te krijgen (in tegenstelling tot het herhalen van een gedrag dat niet heeft gewerkt).

Gesprekspostulaat (conversatie-hypnose) – Vragen die alleen maar om een ja/nee antwoord vragen, maar die wel een gedragsreactie uitlokken; bijv. “Kun je de deur dicht doen?” De persoon sluit vervolgens de deur.

Gustatorisch / gustatoir – Verwijzend naar de smaakzin.

Hallucinatie – Een interne representatie van, of over, de wereld die echter geen basis heeft in, of over de wereld in de huidige zintuiglijke ervaring.

Herkaderen – Een proces waarbij de perceptie van een specifieke gebeurtenis of gedrag van een persoon wordt veranderd, waardoor de reactie anders is. De meestgebruikte herkader-methoden zijn de positieve intentie-herkadering, betekenis-herkadering en context-herkadering.

Hulpbron – Een vermogen, kwaliteit, eigenschap, gevoel, emotie, gemoedstoestand, cadeau of deugd dat jou van pas kan komen in een bepaalde situatie.

Ingesloten opdracht – Het verwerken van een commando in een zin zodat het grammaticaal gezien geen commando is, maar wel is gemarkeerd als een commando door analoog gedrag. Dit is een subliminale wijze van communiceren.

Installatie – Het begeleiden of zelf verwerven van een nieuwe strategie of een nieuw gedrag, over het algemeen door middel van herhaling of future pacing.

Kaart van het gebied / de werkelijkheid – De perceptie van één persoon over gebeurtenissen in de wereld.

Kalibreren – Observatie met als doel om de verbale en non-verbale reacties van een ander persoon te “lezen” en te associëren met specifiek gedrag, specifieke interne processen of gemoedstoestanden.

Kinesthetisch – Voelen. Kan worden onderverdeeld in tactiele gevoelens (Kt = huid
het fysiek voelen van de buitenwereld), proprioceptieve gevoelens (Kp = beweging,
inwendige lichaamssensaties zoals spierspanning of ontspanning) en meta-gevoelens (Km =
“emotionele” reacties over een object, situatie of ervaring).

Leidend representatiesysteem – Het representatiesysteem dat als eerste wordt geraadpleegd om toegang te krijgen tot opgeslagen informatie; Bijvoorbeeld het maken van een visueel beeld van een vriend om het gevoel te kunnen oproepen over wat je bij die vriend voelt.

Lost Performative – Een taalkundig patroon waarbij de persoon die de actie uitvoert, missend is in de zin. Bijv. “Het is belangrijk om dit te weten.”

Meta-model – Een set van taalpatronen die de aandacht vestigt op hoe mensen weglaten, hun realiteit vervormen, generaliseren, beperken of specificeren. Het biedt een reeks van specificerende vragen die nuttig zijn om de communicatie specifieker te maken, om verloren gegane communicatie terug te winnen of om ongespecificeerde informatie te verduidelijken. Ook is het handig voor het versoepelen starre denkpatronen.

Meta-persoon – De waarnemer in een oefening, die de taak heeft om zintuiglijke feedback te geven en om de ‘programmer' te begeleiden met ankers om zijn/haar prestaties te verbeteren.

Meta-positie – Een gescheiden observatie-positie van waaruit je anderen kunt waarnemen of beoordelen of jezelf en anderen kunt zien omgaan met elkaar.

Metafoor – Een verhaal, gelijkenis of analogie die één situatie of ervaring relateert met een andere situatie.

Milton-model – Een set van taalpatronen die nuttig zijn voor directe communicatie met het onderbewustzijn, beïnvloeding en het overbrengen van boodschappen op een zodanige wijze dat anderen deze gemakkelijk accepteren en erop reageren. Gewoonlijk via vage en dus inclusieve taal.

Modaliteit – Een van de vijf zintuigen.

Modellering – Observeren en specificeren hoe iets gebeurt, of hoe iemand denkt of zich gedraagt, om vervolgens het proces voor anderen in kaart te brengen of demonstreren, zodat zij het ook kunnen leren en doen.

New Behavior Generator – Een stapsgewijs proces voor het kiezen en installeren van specifieke nieuwe reacties en gedragingen voor toepassing in contexten die in het verleden problematisch waren.

Nominalisatie – Een linguïstische term voor de woorden die voortvloeien uit het proces van het omzetten van handelingen (werkwoorden) in dingen (zelfstandige naamwoorden), die eigenlijk geen bestaansrecht hebben als dingen; je kunt ze bijvoorbeeld niet in een kruiwagen stoppen. Voorbeelden van nominaties zijn “liefde”, “vrijheid”, “geluk”, “respect”, “frustratie”, enz.

Olfactorisch, olfactoir – Het reukvermogen.

Pacing – Volgen. Het non-verbale en/of verbale gedrag van een ander persoon volgen of terug-spiegelen.

Predikaten – Proceswoorden: De woorden kunnen een weerspiegeling zijn van het representatiesysteem dat wordt gebruikt. Bijv. “Dat ziet er goed uit”, “Klinkt goed”, “Dat voelt goed”.

Rapport – Een toestand die vaak omschreven wordt als: zich veilig of vertrouwend voelen, of gewillig zijn.

RepresentatieHoe je iets van binnen opnieuw creëert. Een visualisatie. Iets voor je geestesoog zien. Met je fantasie.

Representatiesystemen – De interne representaties van de ervaring in de vijf zintuigen: zien (visueel), horen (auditief), voelen (kinesthetisch), proeven (gustatorisch) en ruiken (olfactorisch).

Separator State – Een neutrale gemoedstoestand tussen twee andere gemoedstoestand om te voorkomen dat ze gecombineerd of vermengd worden met elkaar.

Spiegelen– Het gedrag van een persoon afstemmen op dat van een andere persoon. Dit heeft onaangename gevolgen als dit zonder nuance (letterlijk) wordt gedaan.

Stapelen van ankers – Het gebruik van hetzelfde anker voor meerdere bronnen.

Stelen van een anker – het identificeren van een van nature voorkomende verankerde volgorde (stimulus-respons) en vervolgens het afvuren van dat anker – in plaats van een willekeurig anker helemaal zelf “ad hoc” op te zetten.

Strategie – Misleidende / ongelukkig gekozen term omdat het woord ‘strategie' met grote chunks geassocieerd wordt terwijl NLP dit woord gebruikt om naar heel specifiek gedrag te verwijzen: Een opeenvolging van mentale en gedragsmatige voorstellingen die leidt tot een specifiek resultaat; bijv. beslissen, leren, motivatie, specifieke vaardigheden.

Submodaliteiten – De kleinere elementen binnen een representatiesysteem; bv. een visuele: het beeld kan helder, schemerig, duidelijk, wazig, bewegend, stil, groot, klein, enz. zijn.

Synesthesie – Een zeer nauwe en snelle overlapping tussen een reeks van twee of meer representatiesystemen zoals “zien/voelen” (gevoelens overlappen met wat er gezien wordt) of “horen/voelen” (gevoelens overlappen met wat er wordt gehoord).

Tape-editing – Een visualisatie-proces waarbij het gedrag uit het verleden wordt beoordeeld en vervolgens wordt verbeterd en gerepeteerd. Zie: gedragsgenerator.

Tweede Positie (“Ander”) – Om iemand anders volledig “te worden” door zowel het perspectief als de criteria en de geschiedenis, enz. van iemand anders te gebruiken. Volledig in de ervaring van iemand anders stappen.

Vermogende gemoedstoestand – De ervaring van een nuttige reactie: een vermogen, houding, gedrag, karakteristiek, perspectief of kwaliteit die in een bepaalde context nuttig is.

Ziektewinst – De positieve intentie of het gewenste resultaat (vaak onduidelijk of onbekend op bewust niveau) van ongewenst of problematisch gedrag.

Zintuiglijke scherpzinnigheid – Het vermogen om nauwkeurig zintuiglijke onderscheidingen te maken.

Alle NLP-modellen en technieken staan in een apart artikel

Klik hier om naar een overzicht van alle NLP-modellen en technieken te gaan.

Op jouw succes!

Wil je nog meer tips zoals deze? Meld je dan hieronder eventjes aan voor een leuke NLP-bonus zodat je niks mist: